1778

Dit jaar publiceert de bekende Hieronymus van Alphen zijn boek ’Theorie der schone kunsten en wetenschappen’. In dit werk zet de schrijver zich af tegen de gezapigheid en bezadigdheid in deze tijd. Hij schrijft o.a.: ‘Kinderen moeten niet met dreigementen en bangmakerij worden groot gebracht en evenmin worden lastig gevallen met zwaarwichtige theologische kwesties. De opvoeding moet aansluiten bij hun natuurlijke bevattelijkheid en leergierigheid. Naast vlijt, oppassendheid en gehoorzaamheid moeten bovendien liefdadigheid en liefde voor de natuur en voor het Vaderland worden aangekweekt’.

* * *

In Arnemuiden overlijden dit jaar 10 ingezetenen, waaronder Gerard Schaleven, Klaas Stroosnijder, Sara Wiltschut echtgenote van C. Balguerie en Jan Fredrik Glassius. Sara Wiltschut, een dochter van de vroegere luitenant-admiraal Hermanis Wiltschut, wordt in de graftombe van de familie Wiltschut in de kerk begraven.

In het Stadsbestuur hebben dit jaar zitting de burgemeesters Casper Visser en Jacob Quinten. De vijf schepenen zijn de kuipersbaas Hendrik Berk, de vroegere commies en licentmeester Jan Fredrik Glassius, de schoolmeester Marinus Haay, de landbouwer van het Hof in de Oranjepolder David van de Kreke en de smidsbaas Cornelis Mondeel. Raden zijn de timmermansbaas Maarten Adriaanse, de kaarsen- en glazenmaker Jacob van Cas, de kleermaker en winkelier Salomon van Eenennaam en de hovenier Adriaan Vinke. Het burgemeesterambt gaat over van de aftredende Maarten Adriaanse op Jacob Quinten. Cornelis Mondeel en Hendrik Berk treden dit jaar dus als nieuwe regenten tot het Stadsbestuur toe.

Op de 31e oktober overlijdt op de leeftijd van 85 jaar Jan Frederik Glassius. In 1770 trad deze wijze regent op 77-jarige leeftijd nog toe tot de vroedschap. Hij had dus nog 8 jaar zitting als raadslid en schepen. In de notulen van het Stadsbestuur van 1770 troffen we het bericht aan: ‘Alzoo er niet genoeg geschikte inwoners zijn, zal men als schepen en raad voordragen J.F. Glassius wegens zijn kundigheid’.
Glassius werd in 1763 door Gecommitteerde Raden van Holland aangesteld als Hollands convooimeester en commies te Arnemuiden. Samen met de secretaris Casper Visser werd hij belast met het ordenen van het archief van de stad. Hij is in de kerk begraven.

* * *

Eerst wat algemene bijzonderheden.
De hovenier Adriaan Vinke krijgt opdracht om het jonge plantsoen op de galgenberg en de stadssingel voor een jaar te onderhouden en te wieden voor 1 pond Vlaams. Gerrit Schets en Pieter Ruts mogen gedurende drie jaren het gras op de stadssingel en aan de vest maaien. De stadsrekening van 1777/1778 meldt dat Gerrit Schets ook 144 voeren zand en slik op de Markt en de straten brengt voor 4 stuivers per voer.

De van Grijpskerke afkomstige Baltus Schaaleven heeft het huis ‘Het Swaantje’ bij de zoutketen onder aan de keetweg in eigendom overgenomen van z’n schoonvader Abram van ‘t Noordende. Hij krijgt vergunning om op de ‘ledige erve’ bij dit huis een loge te bouwen.

De timmermansbaas en schepen Maarten Adriaanse krijgt op z’n verzoek toestemming ‘om op de stadswalle achter zijn pakhuis ‘De Samaritaan’, staande aan het westeinde van de Langstraat, een regenbak te maken voor z’n nieuwe woning in ‘t gemelde pakhuis te timmeren’. Dit pakhuis was in de eerste helft van deze eeuw in gebruik bij de kolenhandelaar Pieter der Kinderen.

* * *

Over de neringen kan het volgende worden gemeld.
De voormalige bierbrouwer en eigenaar van de brouwerij ‘De Waerelt’ Pieter Ruts krijgt vergunning om voor z’n opgerichte jeneverstokerij meerdere moutketels op te stellen. Hij heeft ook meer water nodig voor z’n jeneverstokerij. Daarvoor wil hij achter z’n hof nog een put graven die gemeenschap moet hebben met de brouwerijput. En omdat de stadsvroone door z’n hof haar loop heeft verzoekt hij het water van het Jan Leeuwenstraatje in deze put te mogen leiden en de vroone van de noordzijde te verleggen op zijn kosten.

De Middelburgse kooplieden, de gebroeders Tak, die enkele zoutketen exploiteren, delen het Stadsbestuur mee dat ze in juni 1777 vergunning tot sloop van de kleine zoutkeet van de heer Sluymers hebben ontvangen. Ze krijgen toestemming om de grond waarop deze zoutkeet stond te zuiveren en in gebruik te nemen voor hun zoutnering.

Dit jaar speelt een uitvoerige kwestie over de eigendom van de grond waarop de zoutkeet ‘De Potterie’ staat. In het archief bevindt zich van de 20e oktober 1778 een uiteenzetting van de advocaat Bakker (uit alle bewijsstukken opgemaakt) over dit geschil. Hierom had de Eerste Edele van Zeeland, de heer Van der Perre, verzocht.

* * *

De handhaving van de openbare orde noodzaakt tot enkele maatregelen. In mei worden opnieuw de stadsverboden gepubliceerd. Tegelijk laat het Stadsbestuur afkondigen dat ‘alle moetwille op wegen en straten en vooral des zondags wordt verboden op peenen en boeten daarby gesteld’.

In september besluit het Stadsbestuur ‘in navolging van de resolutie en ordonnantie van de Stad Middelburg alle arme vreemdelingen en onnutte ledigloopers te weren in de stad en onder deze jurisdictie’. En in december kondigt men een publicatie af tegen de boomschenders op de stadssingel en elders en looft een premie uit van 25 gulden voor degene die de daders aanbrengt.

* * *

Voor de kerkelijke gemeente is 1778 een jaar van beroering.

Dit jaar doet zich een merkwaardige zaak voor, waarbij de predikant en een deel van de kerkenraad zijn betrokken. Achteraf blijkt dat de beruchte Pieter van der Nol, die nog steeds boekhouder van de armenkas is, het twistvuur heeft aangestoken.

Ds. Molentiel geeft de kerkenraad te kennen dat hij zich bijzonder mag vergenoegen in zijn arbeid die hij heeft aangevangen met het houden van catechisatie. Dit niettegenstaande in ruim 30 jaar alhier geen catechisatie is gehouden. Hij kan zich in de leergierigheid van vele kinderen bijzonder vermaken. Hij had daarom gedacht om enkele prijzen uit te reiken aan de meest leergierige kinderen. ‘En om dit zyn genoegen de gemeente ook te doen deel hebben’ stelt hij aan de vergadering voor ‘om op de aanstaande Dag des Heeren, nadat de gewone godsdienstoefening geëindigd is, vijf van deze kinderen eens in ‘t openbaar te vragen voor de ganse gemeente om daardoor een blijk aan deselve te geven wat de arbeid van een Leraar met behulp van ouders kan uitwerken om zo ook anderen daardoor meer en meer op te wekken’. En hij voegt daaraan toe: ‘Als de gemeynte sulks hoort, zal deze wel opgewekt worden om een liefdegave voor de kinderen te willen geven, wyl myn arbeid ten dienste van de gemeynte geschiedt en die hun kinderen het voordeel daarvan genieten’. Tot nu toe heeft hij steeds prijsjes gegeven uit z’n eigen beurs. Men kan van hem toch niet vergen dat hij altijd op eigen kosten de beloningen voor de kinderen koopt zoals hij tot hier toe gedaan heeft, ‘waartoe ik reeds al verscheidene guldens gebruikt hebbe, schoon ik my dat niet beklaag, de vruchten daarvan ziende’.

Hierover omvraag doende ‘wiert door den broeders Jacob Schroevers en Cornelis Cornelisse geantwoord: dat is maar redelyk en wy hopen dat te sullen aanhoren. Broeder Abram van ‘t Noordende: ik mag dat ook lyden en wil ook wel eens horen. En broeder Pieter La Rivière: ik mag dat ook lyden’.

Op de 31e mei heeft de predikant de vijf kinderen uit zijn catechisatie, namelijk Adriana Cornelisse, Maatje Marinusse de Nooijer, Maatje Gillisse de Nooijer, Tannetje en Jannetje Blaasse, ‘in ‘t openbaar voor de gansche gemeynte in een daartoe vergaderde buitengewone godsdienst, gevraagd over ‘t gansche boek van Hellenbroek, over de Heidelbergse Catechismus, over de 37 artikelen van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, over de formulieren van Doop en Avondmaal, waaromtrent elk even present en voldoende tot genoegen van de ganse vergadering antwoordde’. Bij deze verrichting ‘doet de predikant een ernstige aanspraak tot ouders en gemeente tot opwekking van het onderzoek der Goddelyke Waarheden’. Vervolgens verzoekt hij de gemeente om een liefdegave voor de aankoop van prijsjes voor de kinderen om die aan hen uit te delen.
Zonder daarom verzocht te zijn houden de diakenen bij het uitgaan van de godsdienstoefening een collecte. Ze weigeren het gecollecteerde geld echter af te dragen voor prijsjes en willen dit voor de armen houden. Ouderling Jacob Verlorenkost zegt: ‘Als ik diaken was souw ik het nooyt geven; dat hier gecollecteerd wordt is voor de armen’. Zo weigert men volstrekt die penningen aan de predikant af te geven.

Tijdens de kerkenraadsvergadering op de 1e juni verzoekt ds. Molentiel hem het gecollecteerde ter hand te stellen. Diaken Klaas Janse verklaart echter uit naam van de diakenen: ‘dat sy het sonder te tellen maar in de kasse in de bus hadden weggeslooten en voorts niet genegen waren om dat aan de predikant voor prijsjes te geven, waar het geen sy collecteerden voor den armen was en dat daarvoor souden houden’.
Het helpt niet of de predikant al betoogt dat hij het uitdrukkelijk zo heeft aangekondigd en het een kerkenraadsbesluit is. Diaken Klaas Janse zegt: ‘gy kunt zo veel versoeken, dat raakt ons niet en ik weet van geen kerkelyke resoluties daaromtrent’. Het ontaardt in een verwarde en ruzieënde vergadering. De diakenen en twee ouderlingen verklaren zich tegen beschikbaarstelling van het geld voor de prijzen. Tot voorkoming van verdere moeilijkheden verlaat Ds. Molentiel daarop de consistorie, gevolgd door de twee oudste ouderlingen Jacob Schroevers en Cornelis Cornelisse.

De predikant begeeft zich daarop naar burgemeester Casper Visser en beklaagt zich bij hem dat hij door de kerkenraad gedwarsboomd wordt. Hij stelt hem in kennis ‘van het ongenoegen hem aangedaan door de kerkenraad over de liefdegift der gemeente zondagavond ten genoegen voor de gemeente als doen vragen van vijf zijner leerlingen uit de kindervrage en als doen heeft deze de gemeente opgewekt om ten behoeve van die en andere bij uitstek leerende kinderen een liefdegift tot aankoop van prijzen en wat meer is gezegt’. Visser is het geheel eens met de predikant en zal zijn invloed aanwenden om de broeders tot rede te brengen. Aanstonds zendt hij de gerechtsbode naar de diaken Simon Simonse en eist het gecollecteerde voor ‘my en de burgery wederom op’.

De secretaris Casper Visser rapporteert dit aan het Stadsbestuur. Deze besluit de diakenen aan te zeggen ‘ter voorkoming van alle disorde om de gecollecteerde penningen voor aanstaande zondag af te geven aan de predikant om te worden gebruikt waartoe deze zijn gevraagd en de predikant geenderley ongenoegen deswegen te geven’. Als de diakenen blijven weigeren besluit het Stadsbestuur dat, zolang dit niet gebeurt, ‘zy niet met de driemaandelykse collecte bij de regenten om aalmoes hoeven te komen’.

Tijdens de volgende kerkenraadsvergadering verklaart ds. Molentiel dat hij ‘geern alle daaruyt gevloeide beledigingen hem aangedaan wilde vergeven en vergeten’. Maar de broeders kerkenraad denken daar anders over. De vergadering ontaardt opnieuw in grote meningsverschillen.Twee weken later, op de 13e september, wordt een vergadering van het Collegium Qualificatum gehouden. De burgemeesters Casper Visser en Maarten Adriaanse wonen deze vergadering namens het Stadsbestuur bij. Visser en Adriaanse weigeren te gaan zitten zolang het gecollecteerde geld voor de prijzen niet aan de predikant is overhandigd. Uiteindelijk gaat de gehele kerkenraad er mee akkoord dat het geld voor de aankoop van prijzen zal dienen.

Op de 5e oktober is er weer een vergadering van het Collegium Qualificatum. Het vuur van twist wordt opnieuw ontstoken ‘om de penningen waarom reeds so veel difficultyten hadden plaats gehad’. De vertegenwoordigers van het Stadsbestuur weigeren de armenrekening te ondertekenen, ‘waarop de boekhouder van de armenkas Pieter van der Nol in ongenoegen is vertrokken’.
De volgende dag vergadert men opnieuw. Ouderling Jacob Verlorenkost en alle diakenen zijn absent. Van der Nol wordt scherp terecht gewezen. Hij moet zich voortaan beter gedragen. Van der Nol verklaart dat ‘hy zich daar geensins naar souw gedraagen, maar alles souw afwagten wat men goed vond’. Waarop burgemeester Casper Visser zegt: 'Ik weet niet wat gy u inbeelt. Hoe komt gy hier, als knegt of baas? Maak staat dat ik het u wel sal leeren, dus gy my maar af te wagten hebt. En na enige verdre reede seyde: gy kunt nu maar vertrekken. En is zo heen gegaan’.

Op de 26e oktober zijn er beschuldigingen aan het adres van Pieter van der Nol over kwade boekhouding. Sommigen uit de kerkenraad nemen het voor hem op: hij heeft altijd gratis de boekhouding gedaan en de armen zoveel diensten bewezen. Anders zou men wel £ 5 à £ 6 per jaar hebben moeten betalen.
Ds. Molentiel wijt de problemen van de afgelopen jaren aan Pieter van der Nol. Dit leidt er toe dat Van der Nol op de 6e november wordt ontslagen als boekhouder, ‘synde de bron van alle onlusten’.

En zo gaat het jaar voorbij in voortgaande twisten. Vermeld kan nog worden dat in de plaats van de aftredende ouderlingen Jacob Schroevers en Cornelis Cornelisse worden gekozen Rijk Rijkse en Blaas Pinte. Voor de aftredende diakenen Pieter La Rivière en Klaas Janse treden aan Jan Lodewijk Kramer en Daniël van Belsen.