1775

In november wordt ons land getroffen door een stormvloed, die grote schade toebrengt aan het kustgebied.

De Nederlandse koopvaardijschepen worden ter hoogte van de Middellandse Zee nog steeds bedreigd door zeerovers. Een vlooteskader van de Republiek onder bevel van Matthijs Sloot werd vorig jaar al naar de Middellandse Zee gezonden om te trachten de zeeroverij vanuit Marokko in te tomen. Ook dit jaar sturen de Staten-Generaal een eskader van 9 schepen naar de Middellandse Zee. De schepen beginnen een blokkade van de Marokkaanse kust. Vermeldenswaard is overigens dat het sterftecijfer op Oostindiëvaarders in de afgelopen vijf jaren is opgelopen tot gemiddeld 23%.

Van opzienbarend belang is ook dat de Groningse landbouwer Geert Reinders een suksesvolle methode ontwikkelt voor de bestrijding van de veepest door inenting.

Ook kan nog vermeld worden dat in ons land de consumptie van aardappels steeds meer in gebruik komt. Het verbruik van brood daalt daardoor en daarmee ook de consumptie van zoute haring en bokking.

* * *

In het Stadsbestuur komen dit jaar nauwelijks wijzigingen voor. Nieuw is wel dat het lid van de vroedschap Cornelis van Mallant voor het eerst optreedt als burgemeester als opvolger van de aftredende Maarten Adriaanse.

Toch ging de benoeming van Van Malland niet zo gemakkelijk in z’n werk. Eerst werd namelijk de secretaris Casper Visser door het Stadsbestuur (met 9 van de 11 stemmen) voorgedragen als burgemeester. De Eerste Edele (de gouverneur) van Zeeland, Van der Perre, ontbiedt Casper Visser en vraagt hem of de nominatie wel in orde is en of er geen anderen voor te dragen zijn. Daarop zei Visser hem ‘het burgemeestersambt onwel waar te nemen, het niets begeerlyk en voor hem seer lastig is en als Z.E. hem wilde ontheffen, seer gaarne’. De heer Van der Perre zegt daarop eerst graag ‘de stukken en bewyzen’ te willen nazien. Deze worden hem gebracht door de schepenen Maarten Adriaanse en Jan Fredrik Glassius.

Kennelijk heeft de voordracht binnen het Stadsbestuur geleid tot grote onenigheden. Van der Perre geeft in zijn brief van de 29e april een richtlijn hoe voortaan de nominatie dient te worden opgesteld ‘teneynde ware het mogelyk langs dien weg voor te komen zulke onenigheden, als er op heden deswegens onder de leden der Regering zyn ontstaan of in het vervolg onverhooptelyk nog zouden mogen ontstaan, vermanende hiermede deselve tot alle mogelyke eensgezindheid, vertrouwen en yver om de posten, hun toevertrouwd, waar te nemen, tot nut van de maatschappy, bevordering der belangen hunner ingesetenen en hun persoonlyke satisfactie’. Deze richtlijn behelst het volgende:

  • het ene jaar 2 genomineerden voor burgemeester en 5 genomineerden voor schepenen, geen regerende of afgaande wethouder zijnde, gesteld dienen te worden om daaruit 1 burgemeester en 3 schepenen te kunnen verkiezen;
  • het andere jaar 2 genomineerden voor burgemeester en 3 genomineerden voor schepenen gesteld dienen te worden om daaruit 1 burgemeester en 2 schepenen te kunnen verkiezen.

In augustus wordt besloten dat voortaan de maandelijkse vergadering van het Stadsbestuur zal gehouden worden op de tweede dinsdag van iedere maand.

De vorig jaar aangestelde stadsvroedvrouw Willemina Luteijn (meestal vermeld als Lutte), echtgenote van Paulus Meulmeester, legt dit jaar examen als vroedvrouw af bij de beroemde Middelburgse vroedmeester Samuel de Wind. Zij wordt nu definitief benoemd voor een traktement van 50 gulden per jaar.

Besloten wordt ‘s Heeren Dienaar (de stadsdiender) ‘voor dit maal zonder konsekwentie voor zijn montering, die geheel goed is, te betalen 10 rixdaalders voor deselve en zal die voortaan moeten dragen’.

Stadsschoolmeester is nog steeds Marinus Haay (hij is tevens lid van de vroedschap) en uit alles blijkt dat dit een voortreffelijke schoolmeester is. In tegenstelling tot andere tijden heerst er rust in de school. Door zijn invloed worden er van stadswege prijzen gekocht om in de stadsschool aan de beste leerlingen uit te reiken. Van meester Haay vermelden we nog zijn talent van caligraferen. In prachtig sierschrift schrijft hij stukken voor het Stadsbestuur en in het Begraafboek.
Er overlijden dit jaar 11 personen. Onder hen is Abraham Francooys, de grafdelver, die op 70-jarige leeftijd overlijdt. In zijn plaats wordt tot grafdelver benoemd Daniël Vinke.

Een zekere Captein Alexander Charters, afkomstig uit het Schotse Grineok, krijgt toestemming om burger en inwoner te worden van de stad.

* * *

Nog enkele bijzonderheden van algemene aard. Vanwege de bouw van de vijf nieuwe huizen op de Tolerve worden de bomen in het ‘Tolbosje’ gerooid. Met de eveneens gerooide bomen in ‘het meulenweitje’ en het gekapte hout op de Singel levert de verkoop van dit hout een aardige inkomst voor de stad op.
Het Stadsbestuur besluit de galgenberg te beplanten met essen en elzen. Het Bolstraatje (gelegen tussen de Langstraat en de Zuidwal naast het predikantenhuis) wordt opgebroken en met steengruis bedekt evenals dit aan de Marktpoortstraat is gebeurd.

De eigenaren van de erven aan de kerk worden gelast ‘nog in het lopende jaar hunne vlienderbomen te weren die te na aan de kerk geplant zyn’.

Tot voorkoming van meerdere ongelukken wordt de stadsmolen omheind met de aangekochte afbraak van de omtuining van de werf. Binnen deze omtuining wordt een doornhaag geplant.

De veerman op het Nieuwland krijgt toestemming om ‘by ysgang en als hy het alleen niet kan’ dubbel veergeld te heffen. Ook moet hij voortaan alle militairen van de laagste rang voor half geld overzetten.

De stadsbode en herbergier Jan Harthoorn vraagt vergunning om ‘de jongheid de aanstaande kermisse de Ring te laten rijden’. Dit verzoek slaat het Stadsbestuur eenparig af. Wel wordt in de stad omgeroepen dat een ieder zijn straten zal wieden en schoonmaken tegen de aanstaande Pinksteren.

Besloten wordt ‘het ende van de stadswalle, van het Bolstraatje tot aan de Middelburgsche Poort’ aan Adriaan Vinke te verpachten voor drie ponden Vlaams per jaar. Dit op de voorwaarde dat hij de wallen beter moet onderhouden en zuiveren als de vorige pachters hebben gedaan en de jonge bomen voor zijn rekening te bewinden en te onderhouden.

Het huis ‘De Nieuwe School’, gelegen terzijde van het kerkhof rondom de kruiskerk aan de Markt, is kennelijk in eigendom toegevallen aan Catharina van Dijk, de vrouw van Jacobus Meerman (de latere scheepstimmermansbaas). Namens z’n vrouw dient Meerman een verzoek in bij het Stadsbestuur om het erf van het kerkhof aan hun huis, dat nu al vele jaren in gebruik is geweest bij dit huis, tegen een bedrag aan huisschatting van 2 schellingen in het jaar aan hun erve te mogen houden. Ze zijn bereid deze erve met bomen te beplanten tot een scheiding met het kerkhof. Als de bomen na volgroeiing gerooid moeten worden kan de opbrengst daarvan aan de stad ten goede komen. Het Stadsbestuur stemt hier mee in op voorwaarde dat de stad geen onderhoudskosten zal hebben aan de te planten haag of tuin; deze blijven voor Meerman en z'n opvolgers.

* * *

De pannebaas Andries Boudewijnse vraagt toestemming om de kaai voor zijn nieuw aangekochte zoutkeet ‘De Meermin’ uit te zetten en te verhogen.

In juni ontstaan meningsverschillen tussen de grofzoutmeters van Middelburg en die van Arnemuiden. Besloten wordt dat de regerende burgemeester met de boekhouder van de zoutnering zal overleggen ‘en is het mogelyk onze meters haar regt te handhaven en zoveel doendelyk voor te staan volgens de oude costume (gewoonte)’.

De vissers dreigen in hun belangen ernstig geschaad te worden door het placcaat van de 29e juni van de Staten van Zeeland. De secretaris Casper Visser wordt verzocht de vissers te assisteren in hun pogingen het placcaat voor hen veranderd te krijgen. Of deze pogingen een gunstig gevolg hadden, is niet te achterhalen. Wel ontvangt de secretaris ‘voor zyn extra moeytens en commissie eenparig voor de Visserij geconsenteerd’ een beloning van twee ponden Vlaams.

* * *

Over de kerkelijke gemeente is nog het volgende te vermelden.
De invoering van de nieuwe psalmberijming heeft heel wat voeten in de aarde. De kerkenraad voelt eigenlijk niets voor deze ‘nieuwigheid’. De predikant ds. Cornelius Vos is zelf ook een uitgesproken tegenstander.

Op vrijdag de 3e maart begeven zich twee vertegenwoordigers van de magistraat (Maarten Adriaanse en Pieter Geene) naar de predikant. Ze herinneren zijn eerwaarde er aan, dat het aanstaande zondag de bepaalde tijd is om een aanvang te maken met het zingen van de nieuw berijmde psalmen in de kerk. Ze verzoeken de kerkenraad het voorbeeld van de magistraat te volgen en de gemeente door haar voorbeeld daartoe op te wekken en voor te gaan.  Ds. Vos brengt deze boodschap over aan de kerkenraad, die, ‘daarover gehandeld hebbende de predikant afwezig zijnde, de magistraat laat bedanken voor haar attentie en verklaart gewillig te zijn om het voorbeeld van de agtbare magistraat daarin na te volgen, zodra zy diezelve bekwame gelegenheid daar toe zal ontvangen hebben, twelk door de koster aan de burgemeester Maarten Adriaanse zal worden gecommuniceerd’.

Op de 4e maart besluit het Stadsbestuur tegen aanstaande zondag de ‘nieuwe psalmen in onze kerk te verzorgen’. De beide burgemeesters manen ds. Vos ‘dat de magistraat wenst dat de kerkenraad zal volgen dat voorbeeld om aan de Hoge Orders van den Lande te obediëren (gehoorzamen)’. Dit heeft echter niet het gewenste gevolg, waarschijnlijk omdat de predikant het grootste gedeelte van het jaar vanwege grote zwakte verhinderd is z’n werk te doen. In juli onderneemt men een nieuwe poging. Besloten wordt ‘twee psalmboeken van de nieuwe berijming te versorgen in de magistraatbanken en in de stadsschool twee boeken van gemelde psalmen’.

Dit jaar zijn de ouderlingen Marinus Marinusse en Rijk Rijkse en de diakenen Jan Blaasse en Job Blaasse aftredend. In hun plaats worden verkozen Jacob Cornelisse Schroevers en Cornelis Cornelisse tot ouderlingen en Claas Janse en Pieter La Rivière tot diakenen.
De armenrekening sluit met een batig saldo van £ 99.14.7.

Ds. Cornelius Vos kampt gedurende een groot gedeelte van het jaar met grote zwakheid. In juni wordt aangetekend dat geen huisbezoek kan worden gedaan ‘wegens de grote zwakheid van de predikant’. In januari 1776 is hij overleden. Dit jaar overlijdt ook de stokman van de kerk en tevens grafdelver, Abraham Francooys op 70-jarige leeftijd. In zijn plaats wordt aangesteld Adriaan Marinusse de Nooijer. Dit is slechts van korte duur, want in november volgt Joris Adriaanse de Nooijer hem op.

Professor ds. H.J. Krom uit Middelburg. Hij leidt de kerkenraadsvergadering waarin een beroep wordt uitgebracht op ds. J. Molentiel. Vele jaren diende hij als de adviseur voor de Arnemuidse kerkenraad bij zich voordoende problemen.
Professor ds. H.J. Krom uit Middelburg.
Hij leidt de kerkenraadsvergadering waarin een beroep wordt uitgebracht op ds. J. Molentiel.
Vele jaren diende hij als adviseur van de Arnemuidense kerkenraad bij zich voordoende problemen.

1776

De winter van 1775/1776 is uitzonderlijk streng. De graanprijzen worden daardoor tot grote hoogte opgedreven.
Het is dit jaar dat de ‘Maatschappij ter Bevordering van de Landbouw’ wordt opgericht.

Deze zomer vertrekken weer enkele schepen van de Oostindische Compagnie met honderden mensen aan boord vanuit Middelburg naar de Oost. Hoewel de Oostindiëvaarders bij een behouden terugkeer grote schatten aanvoeren, eist de Compagnie een hoge tol. Twee op de drie V.O.C.-ers keren niet terug. Vanaf de oprichting in 1602 heeft de Compagnie zo'n 900.000 mannen in de kracht van hun leven langs Kaap de Goede Hoop gevoerd. Van hen zijn er niet meer dan 300.000 teruggekeerd. De meesten dienen hun 5-jarig contract niet eens uit en sterven op de schepen of binnen de muren van een van de vele forten in Azië. Vooral in tijden van oorlog heeft de V.O.C. te kampen met hoge sterftecijfers.

* * *

Het Stadsbestuur ondergaat dit jaar een enkele wijziging. Maarten Adriaanse volgt de aftredende burgemeester Pieter Geene op. Vermeldenswaard is dat zowel Adriaanse als Geene beiden timmermansbazen zijn en thans 20 jaar deel uit maken van de vroedschap.
Begin oktober deelt de regerende burgemeester Cornelis van Mallant het Stadsbestuur mee dat hij het ambt van burgemeester niet langer kan uitoefenen. Hij heeft een functie te Middelburg verkregen. Besloten wordt om Maarten Adriaanse provisioneel ook als 2e burgemeester te laten fungeren.

Er overlijden in 1776 11 inwoners. Van hen noemen we ds. Cornelius Vos (56 jaar), Willem Lacqué (66 jaar), Aart Marteijn (58 jaar) en Adriaan Joosse Grootjans (21 jaar). Adriaan Grootjans is verdronken in het Sloe op 5 maart en opgevist op 4 mei en op dezelfde dag begraven.

* * *

Al vanaf het begin van de 18e eeuw stond op het noord/oosteinde van de Langstraat (waar nu het Meubelhuis is gevestigd) een buitenplaats. In en achter de naast elkaar gelegen panden ‘Het Roode Schilt’, ‘De Wildeman’ en ‘De Bane’ had vanaf 1748 de Middelburgse notaris en procureur mr. Hendrik Brouwer z'n ‘buiten’. Na zijn overlijden in 1766 bleef z’n weduwe hier wonen. Zij stierf in 1775. Thans worden deze panden bewoond door hun dochter Anthonetta Brouwer en haar echtgenoot Bastiaan Bomme.

In augustus beklagen Bastiaan Bomme en andere burgers zich over het bestelen en beroven van hun hoven, zelfs als deze afgesloten zijn. Het Stadsbestuur publiceert daarop een scherpe waarschuwing en looft een premie van 25 gulden uit voor degene die de daders aanbrengt. In de waarschuwing wordt vermeld dat het de eigenaren is toegestaan om binnen de besloten hoven op dieven en inbrekers te schieten. Wel moeten de eigenaren daarvan door middel van een waarschuwingsbord aan de ingang van hun hof kennis geven.

* * *

Gillis Fafa, de scheepstimmerwerfbaas, vertrekt dit jaar naar Middelburg. Zijn vertrek schijnt nogal omstreden te zijn. In de afgegeven kerkelijke attestatie staat aangetekend dat Fafa vertrokken is zonder zijn crediteuren te hebben voldaan.
De Arnemuidse timmermansbaas Jan Basseveld is door koop eigenaar geworden van de scheepstimmerwerf aan het Hoofd. De ondergrond van de werf is echter nog steeds eigendom van de stad. Daarom schrijft hij het Stadsbestuur dat hij genegen is om, zolang zich hier geen scheepstimmerman zal vestigen, de kanthelling tot gerief van de vissers en anderen in stand te houden om daar van dezelfde voordelen te genieten als de scheepstimmerman Gillis Fafa had. Zodra er zich een scheepstimmerman aandient, is hij bereid ‘de kanthelling weer over te geven of zijn kanthelling aan deze te verkopen of, indien deze onverhoopt niet verkocht kan worden, te accorderen om die uit te breken’. Het Stadsbestuur besluit dat de werf en de helling voor Arnemuiden behouden moeten blijven. Zolang mag baas Basseveld die gebruiken tot wederopzegging.

In september dienen zich al enkele geïnteresseerden in de scheepswerf aan. Het zijn Jacob Ossewaarde uit Middelburg en Steven Bouwman uit Dordrecht, beiden scheepstimmerlieden. Ze zijn genegen de werf van Gillis Fafa opnieuw op te richten. Het Stadsbestuur geeft hun vergunning om de werf en kanthelling te gebruiken. De ondergrond van de werf en de helling blijven weliswaar eigendom van de stad.

De vrouw van Steven Bouwman, Maria Leynse, krijgt op haar verzoek toestemming om in de stad een breischool te houden. Ook in Middelburg heeft ze al enige jaren een brei- en leesschooltje gehouden.

* * *

Nog enkele algemene bijzonderheden.
In januari besluit het Stadsbestuur ‘niet toe te staan dat in het huis van de weduwe van de vorige secretaris Van Ginhoven, als in het beste van deze stad, een coemelkery werde gehouden en gedaan’. Het gaat hier om het pand ‘De Nieuwe School’ aan de Markt, waar Jacob Meerman vorig jaar is gaan wonen.

De molenaar Philippus Alevoet krijgt opdracht voortaan te voorkomen ‘dat z’n knecht, niet malende, met licht op de molen zal zitten met jongens, en van nu af aan de knecht, de molen sluitende, de sleutel bij hem zal moeten brengen op straffe van pagtbreuk’.

* * *

Begin maart komt er een dreigende brief van het Stadsbestuur van Veere binnen. Men heeft nu al meermalen van de oesterputhouders van Veere klachten ontvangen over het beroven van de oesterbanken tussen de Montfoortse Toren tot omtrent de Oranjepolder door Arnemuidenaars. Het Veerse Stadsbestuur heeft daartegen nadrukkelijk gewaarschuwd op 29 april 1752 in de hoop dat daardoor de klachten zouden ophouden. De ervaring leert echter dat de roofzucht niet is beteugeld. In 1766 is er nogmaals een waarschuwing gepubliceerd, maar opnieuw is men in z’n verwachting teleurgesteld. Wederom zijn ernstige klachten van oesterputhouders ontvangen dat ‘verscheidene luiden en speciaal vissers van Arnemuiden zich niet ontzien dagelijks van de banken en uit de kreken niet alleen oesters te rapen maar ook het zaadgoed vertrappen en lopen te ruïneren onder voorwendsels van te vissen en mossels, kreukels etc. te rapen en te vangen’. Het Stadsbestuur van Veere is van de gefundeerdheid van de klachten overtuigd. Men wil de dieven voortaan zeer streng straffen, desnoods met assistentie van de militie.

Het Stadsbestuur besluit hierover advies te vragen aan de advocaat Sinclair te Middelburg. Aan de magistraat van Veere schrijft men een brief met onder meer de volgende inhoud:

Wy willen gaarn het onze toebrengen om aan de eene zyde onze schamele gemeente in haare volstrekt nodige en doorgaans met alle naarstigheid betragt wordende pogingen om voor en met hunne veeltyds talryke huisgezinnen den soberen kost te winnen op eene redelyke en schuldpligtige wyze de hand te bieden en aan de andere zyde, zoo veel sulks in ons vermogen is, daar voor te zorgen dat onze in- en opgezetenen door een moedwillige overtreding der publicaliën ook van andere magistraten zig niet aan de daar op gestelde peenen en straffen bloot stellen, hebben wy ons verpligt geacht uw voorschreven missive te stellen in handen van heren commissarissen uit onse vergadering om het belang der vissers over de inhoud van dien te hooren en ons te dienen van consideratie of en in hoever wy iets kunnen toebrengen...

* * *

Voor de Hervormde Gemeente is het een bewogen jaar.
Op de 22e januari overlijdt ds. Cornelius Vos op de leeftijd van 56 jaar. Gedurende het gehele jaar 1775 kampte hij al met grote zwakte. Sinds 1764 stond hij te Arnemuiden. Hij was gehuwd met Johanna Broodman, overleden te Arnemuiden op 26 december 1788 in de leeftijd van 60 jaar. Vanwege de zeer zwakke gezondheidstoestand van ds. Vos werden er in de periode november tot en met maart geen kerkenraadsvergaderingen gehouden.

Op de 4e april is er een vergadering van het Collegium Qualificatum, in aanwezigheid van de stadsbestuurders Casper Visser en Jacob van Cas. Het doel is om te komen tot het beroepen van een nieuwe predikant. Professor H.J. Krom uit Middelburg opent de vergadering. De vertegenwoordigers van het Stadsbestuur verklaren dat ze de beroepingskosten ten bedrage van 100 gulden niet meer kunnen betalen. De kerkenraad berust hierin. Ook de huishuur voor de woning van de predikant zal weer op de oude voet verschuldigd zijn. Tevens geven de stadsbestuurders bij deze gelegenheid in overweging of ‘men hier de nieuw berijmde psalmen zou bezorgen in de gewelven van de ouderlingen en diakenen’. De kerkenraad vindt het geen bezwaar om deze aan te schaffen uit het diaconiegeld.

De vergadering stelt een groslijst op voor een te beroepen predikant. Daarop komen de namen voor van de volgende predikanten: Joh. Molentiel te Sommelsdijk, Philippus van Dueren te Cadzand, P.J. la Motthe te Kruiningen, Wilhelmus Schortinghuis te Schoondijke, Nicolaas Uittermans te Cleverskerke, Joh. Roering te Zaandam, Corn. Gavel te Goedereede, Petrus Moens te Aardenburg, Abram Rutgers te Oude Tonge, Joh. Thomson te Ritthem, J. Beukelman te Wolphaartsdijk, Adr. Ham te ‘s-Heer Arendskerke, J.P. Bodde te Maartensdijk, Mich. Ginte te Domburg en Dan. van de Struck te Oudelande.
Uit deze groslijst worden op zestal geplaatst de predikanten Molentiel, Van Dueren, Drabbers, La Motthe, Moens en Rutgers. Daaruit wordt weer een drietal gekozen: de predikanten Molentiel, Van Dueren en Moens. En daaruit wordt uiteindelijk met eenparigheid van stemmen beroepen ds. Johannis Molentiel, predikant te Sommelsdijk. Deze neemt het beroep aan.

Op de 12e november worden de drie oudste leden van de stadsregering, Maarten Adriaanse, Marinus Haay en Casper Visser, afgevaardigd om de beroepen en ‘op de comst staande ds. J. Molentiel by zyn comst te verwellecommen’. De 53-jarige ds. Johannes Molentiel doet intrede op 17 november. Hij is geboren te Amsterdam in 1723, huwde in 1753 met Maria le Camp en was vanaf 1750 predikant te Goedereede en Stellendam en daarna vanaf 1753 te Sommelsdijk. Z’n eerste vrouw overleed in 1772. In 1780 hertrouwt hij met C.M. Neeteson. Ds. Molentiel overlijdt op 2 mei 1793 in de ouderdom van 70 jaar te Arnemuiden.

In het notulenboek treffen we van de hand van ds. Molentiel een notitie aan over zijn overkomst naar Arnemuiden. We nemen deze over.

Nadat ds. Joannis Molentiel van zijn gemeente van Sommelsdijk, in welke hij 23 en 7/8  jaar het Evangelium Christi verkondigd en gedaan, zijn afscheid genomen had de 10 maart 1776 uit 1 Petrus 5 verzen 10 en 11 en de 14e alhier was aangekomen. Is zijn eerwaarde de 17e alhier plechtig in zijn dienst bevestigd door de heer Professor H.J. Krom te Middelburg met de woorden uit Lucas 14 : 23: ‘Ende de Heere seyde tot den dienstknecht: Gaat uit in de wegen en heggen en dwing ze in te komen, opdat Mijn Huis vol worde’. Waarna zijn eerwaarde des namiddags zijn intrede en dienstwerk begon met de woorden van Paulus Efeze 3:8: ‘Mij de allerminste van alle de heiligen is deze genade gegeven om onder de heidenen het evangelie te verkondigen der onnaspeurlijke rijkdom Christi’. En is vervolgens door de kerkenraad door gedeputeerden in de consistoriale vergadering verzocht en verschenen. Met hartelijke zegenwensinge verwellekomd, het presidium opgedragen en de hand van broederschap gegeven, welke zijn eerwaarde bedankt en met weder zegenwensinge over haar personen, familiën en gemeente beantwoord.

De nieuwe predikant ds. Molentiel begint met een regeling te treffen voor het houden van kerkenraadsvergaderingen. Eind november wordt op zijn voorstel besloten gedurende de zes herfst- en wintermaanden dinsdagsavonds kerkenraad te houden om 5 uur. In de zes lente- en zomermaanden zal dit zijn op maandag om 6 uur. Degene van de broeders die niet op tijd is, zal twee stuivers verbeuren; degene die geheel wegblijft zonder ziekte vier stuivers.
De kerkenraad beklaagt zich overigens bij het Stadsbestuur dat de predikant zeer veel te kort komt aan de losmaking van de Classis Zierikzee en aan de onvermijdelijke kosten van de overkomst. Ze vraagt of de magistraat geen middelen weet om deze buiten bezwaar van de armenkas te betalen. Enkele afgevaardigden van het Stadsbestuur (Casper Visser, Adriaan Vinke en Salomon van Eenennaam) zullen hierover met de kerkenraad een gesprek hebben. Dit gesprek leidt er toe dat het stoelengeld in de kerk van de zitplaatsen wordt verhoogd van 10 tot 12 stuivers per jaar. Dit voorstel wordt aangenomen ‘als geen beter middel uit te denken’.
Echter de broeders van de kerkenraad komen in de consistorie daar op terug en hebben het voorstel alsnog afgekeurd ‘omdat de kerkelyke gemeente dit niet zal accepteren’. Het Stadsbestuur toont zich hierover zeer ontstemd en ‘keurt de handelingen van die wankelbare broeders af’.

Wel krijgt ds. Molentiel vrijheid van belasting zoals ook de regenten hebben, zonder dit evenwel aan volgende predikanten verplicht te zijn.

Zo fel ds. C. Vos tegen was, is ds. Molentiel vóór de nieuwe psalmberijming. De nieuwe bundel wordt dan ook spoedig ingevoerd. Blijkbaar is de gemeente met de predikantwisseling ook van gedachten veranderd. Volgens de historieschrijver Van der Aa ‘had ds. Molentiel het geluk om door goeden ingang vindende redenen de gemoederen tot bedaardheid en tot stil gehoorzamen aan de overheid te brengen’.

1778

Dit jaar publiceert de bekende Hieronymus van Alphen zijn boek ’Theorie der schone kunsten en wetenschappen’. In dit werk zet de schrijver zich af tegen de gezapigheid en bezadigdheid in deze tijd. Hij schrijft o.a.: ‘Kinderen moeten niet met dreigementen en bangmakerij worden groot gebracht en evenmin worden lastig gevallen met zwaarwichtige theologische kwesties. De opvoeding moet aansluiten bij hun natuurlijke bevattelijkheid en leergierigheid. Naast vlijt, oppassendheid en gehoorzaamheid moeten bovendien liefdadigheid en liefde voor de natuur en voor het Vaderland worden aangekweekt’.

* * *

In Arnemuiden overlijden dit jaar 10 ingezetenen, waaronder Gerard Schaleven, Klaas Stroosnijder, Sara Wiltschut echtgenote van C. Balguerie en Jan Fredrik Glassius. Sara Wiltschut, een dochter van de vroegere luitenant-admiraal Hermanis Wiltschut, wordt in de graftombe van de familie Wiltschut in de kerk begraven.

In het Stadsbestuur hebben dit jaar zitting de burgemeesters Casper Visser en Jacob Quinten. De vijf schepenen zijn de kuipersbaas Hendrik Berk, de vroegere commies en licentmeester Jan Fredrik Glassius, de schoolmeester Marinus Haay, de landbouwer van het Hof in de Oranjepolder David van de Kreke en de smidsbaas Cornelis Mondeel. Raden zijn de timmermansbaas Maarten Adriaanse, de kaarsen- en glazenmaker Jacob van Cas, de kleermaker en winkelier Salomon van Eenennaam en de hovenier Adriaan Vinke. Het burgemeesterambt gaat over van de aftredende Maarten Adriaanse op Jacob Quinten. Cornelis Mondeel en Hendrik Berk treden dit jaar dus als nieuwe regenten tot het Stadsbestuur toe.

Op de 31e oktober overlijdt op de leeftijd van 85 jaar Jan Frederik Glassius. In 1770 trad deze wijze regent op 77-jarige leeftijd nog toe tot de vroedschap. Hij had dus nog 8 jaar zitting als raadslid en schepen. In de notulen van het Stadsbestuur van 1770 troffen we het bericht aan: ‘Alzoo er niet genoeg geschikte inwoners zijn, zal men als schepen en raad voordragen J.F. Glassius wegens zijn kundigheid’.
Glassius werd in 1763 door Gecommitteerde Raden van Holland aangesteld als Hollands convooimeester en commies te Arnemuiden. Samen met de secretaris Casper Visser werd hij belast met het ordenen van het archief van de stad. Hij is in de kerk begraven.

* * *

Eerst wat algemene bijzonderheden.
De hovenier Adriaan Vinke krijgt opdracht om het jonge plantsoen op de galgenberg en de stadssingel voor een jaar te onderhouden en te wieden voor 1 pond Vlaams. Gerrit Schets en Pieter Ruts mogen gedurende drie jaren het gras op de stadssingel en aan de vest maaien. De stadsrekening van 1777/1778 meldt dat Gerrit Schets ook 144 voeren zand en slik op de Markt en de straten brengt voor 4 stuivers per voer.

De van Grijpskerke afkomstige Baltus Schaaleven heeft het huis ‘Het Swaantje’ bij de zoutketen onder aan de keetweg in eigendom overgenomen van z’n schoonvader Abram van ‘t Noordende. Hij krijgt vergunning om op de ‘ledige erve’ bij dit huis een loge te bouwen.

De timmermansbaas en schepen Maarten Adriaanse krijgt op z’n verzoek toestemming ‘om op de stadswalle achter zijn pakhuis ‘De Samaritaan’, staande aan het westeinde van de Langstraat, een regenbak te maken voor z’n nieuwe woning in ‘t gemelde pakhuis te timmeren’. Dit pakhuis was in de eerste helft van deze eeuw in gebruik bij de kolenhandelaar Pieter der Kinderen.

* * *

Over de neringen kan het volgende worden gemeld.
De voormalige bierbrouwer en eigenaar van de brouwerij ‘De Waerelt’ Pieter Ruts krijgt vergunning om voor z’n opgerichte jeneverstokerij meerdere moutketels op te stellen. Hij heeft ook meer water nodig voor z’n jeneverstokerij. Daarvoor wil hij achter z’n hof nog een put graven die gemeenschap moet hebben met de brouwerijput. En omdat de stadsvroone door z’n hof haar loop heeft verzoekt hij het water van het Jan Leeuwenstraatje in deze put te mogen leiden en de vroone van de noordzijde te verleggen op zijn kosten.

De Middelburgse kooplieden, de gebroeders Tak, die enkele zoutketen exploiteren, delen het Stadsbestuur mee dat ze in juni 1777 vergunning tot sloop van de kleine zoutkeet van de heer Sluymers hebben ontvangen. Ze krijgen toestemming om de grond waarop deze zoutkeet stond te zuiveren en in gebruik te nemen voor hun zoutnering.

Dit jaar speelt een uitvoerige kwestie over de eigendom van de grond waarop de zoutkeet ‘De Potterie’ staat. In het archief bevindt zich van de 20e oktober 1778 een uiteenzetting van de advocaat Bakker (uit alle bewijsstukken opgemaakt) over dit geschil. Hierom had de Eerste Edele van Zeeland, de heer Van der Perre, verzocht.

* * *

De handhaving van de openbare orde noodzaakt tot enkele maatregelen. In mei worden opnieuw de stadsverboden gepubliceerd. Tegelijk laat het Stadsbestuur afkondigen dat ‘alle moetwille op wegen en straten en vooral des zondags wordt verboden op peenen en boeten daarby gesteld’.

In september besluit het Stadsbestuur ‘in navolging van de resolutie en ordonnantie van de Stad Middelburg alle arme vreemdelingen en onnutte ledigloopers te weren in de stad en onder deze jurisdictie’. En in december kondigt men een publicatie af tegen de boomschenders op de stadssingel en elders en looft een premie uit van 25 gulden voor degene die de daders aanbrengt.

* * *

Voor de kerkelijke gemeente is 1778 een jaar van beroering.

Dit jaar doet zich een merkwaardige zaak voor, waarbij de predikant en een deel van de kerkenraad zijn betrokken. Achteraf blijkt dat de beruchte Pieter van der Nol, die nog steeds boekhouder van de armenkas is, het twistvuur heeft aangestoken.

Ds. Molentiel geeft de kerkenraad te kennen dat hij zich bijzonder mag vergenoegen in zijn arbeid die hij heeft aangevangen met het houden van catechisatie. Dit niettegenstaande in ruim 30 jaar alhier geen catechisatie is gehouden. Hij kan zich in de leergierigheid van vele kinderen bijzonder vermaken. Hij had daarom gedacht om enkele prijzen uit te reiken aan de meest leergierige kinderen. ‘En om dit zyn genoegen de gemeente ook te doen deel hebben’ stelt hij aan de vergadering voor ‘om op de aanstaande Dag des Heeren, nadat de gewone godsdienstoefening geëindigd is, vijf van deze kinderen eens in ‘t openbaar te vragen voor de ganse gemeente om daardoor een blijk aan deselve te geven wat de arbeid van een Leraar met behulp van ouders kan uitwerken om zo ook anderen daardoor meer en meer op te wekken’. En hij voegt daaraan toe: ‘Als de gemeynte sulks hoort, zal deze wel opgewekt worden om een liefdegave voor de kinderen te willen geven, wyl myn arbeid ten dienste van de gemeynte geschiedt en die hun kinderen het voordeel daarvan genieten’. Tot nu toe heeft hij steeds prijsjes gegeven uit z’n eigen beurs. Men kan van hem toch niet vergen dat hij altijd op eigen kosten de beloningen voor de kinderen koopt zoals hij tot hier toe gedaan heeft, ‘waartoe ik reeds al verscheidene guldens gebruikt hebbe, schoon ik my dat niet beklaag, de vruchten daarvan ziende’.

Hierover omvraag doende ‘wiert door den broeders Jacob Schroevers en Cornelis Cornelisse geantwoord: dat is maar redelyk en wy hopen dat te sullen aanhoren. Broeder Abram van ‘t Noordende: ik mag dat ook lyden en wil ook wel eens horen. En broeder Pieter La Rivière: ik mag dat ook lyden’.

Op de 31e mei heeft de predikant de vijf kinderen uit zijn catechisatie, namelijk Adriana Cornelisse, Maatje Marinusse de Nooijer, Maatje Gillisse de Nooijer, Tannetje en Jannetje Blaasse, ‘in ‘t openbaar voor de gansche gemeynte in een daartoe vergaderde buitengewone godsdienst, gevraagd over ‘t gansche boek van Hellenbroek, over de Heidelbergse Catechismus, over de 37 artikelen van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, over de formulieren van Doop en Avondmaal, waaromtrent elk even present en voldoende tot genoegen van de ganse vergadering antwoordde’. Bij deze verrichting ‘doet de predikant een ernstige aanspraak tot ouders en gemeente tot opwekking van het onderzoek der Goddelyke Waarheden’. Vervolgens verzoekt hij de gemeente om een liefdegave voor de aankoop van prijsjes voor de kinderen om die aan hen uit te delen.
Zonder daarom verzocht te zijn houden de diakenen bij het uitgaan van de godsdienstoefening een collecte. Ze weigeren het gecollecteerde geld echter af te dragen voor prijsjes en willen dit voor de armen houden. Ouderling Jacob Verlorenkost zegt: ‘Als ik diaken was souw ik het nooyt geven; dat hier gecollecteerd wordt is voor de armen’. Zo weigert men volstrekt die penningen aan de predikant af te geven.

Tijdens de kerkenraadsvergadering op de 1e juni verzoekt ds. Molentiel hem het gecollecteerde ter hand te stellen. Diaken Klaas Janse verklaart echter uit naam van de diakenen: ‘dat sy het sonder te tellen maar in de kasse in de bus hadden weggeslooten en voorts niet genegen waren om dat aan de predikant voor prijsjes te geven, waar het geen sy collecteerden voor den armen was en dat daarvoor souden houden’.
Het helpt niet of de predikant al betoogt dat hij het uitdrukkelijk zo heeft aangekondigd en het een kerkenraadsbesluit is. Diaken Klaas Janse zegt: ‘gy kunt zo veel versoeken, dat raakt ons niet en ik weet van geen kerkelyke resoluties daaromtrent’. Het ontaardt in een verwarde en ruzieënde vergadering. De diakenen en twee ouderlingen verklaren zich tegen beschikbaarstelling van het geld voor de prijzen. Tot voorkoming van verdere moeilijkheden verlaat Ds. Molentiel daarop de consistorie, gevolgd door de twee oudste ouderlingen Jacob Schroevers en Cornelis Cornelisse.

De predikant begeeft zich daarop naar burgemeester Casper Visser en beklaagt zich bij hem dat hij door de kerkenraad gedwarsboomd wordt. Hij stelt hem in kennis ‘van het ongenoegen hem aangedaan door de kerkenraad over de liefdegift der gemeente zondagavond ten genoegen voor de gemeente als doen vragen van vijf zijner leerlingen uit de kindervrage en als doen heeft deze de gemeente opgewekt om ten behoeve van die en andere bij uitstek leerende kinderen een liefdegift tot aankoop van prijzen en wat meer is gezegt’. Visser is het geheel eens met de predikant en zal zijn invloed aanwenden om de broeders tot rede te brengen. Aanstonds zendt hij de gerechtsbode naar de diaken Simon Simonse en eist het gecollecteerde voor ‘my en de burgery wederom op’.

De secretaris Casper Visser rapporteert dit aan het Stadsbestuur. Deze besluit de diakenen aan te zeggen ‘ter voorkoming van alle disorde om de gecollecteerde penningen voor aanstaande zondag af te geven aan de predikant om te worden gebruikt waartoe deze zijn gevraagd en de predikant geenderley ongenoegen deswegen te geven’. Als de diakenen blijven weigeren besluit het Stadsbestuur dat, zolang dit niet gebeurt, ‘zy niet met de driemaandelykse collecte bij de regenten om aalmoes hoeven te komen’.

Tijdens de volgende kerkenraadsvergadering verklaart ds. Molentiel dat hij ‘geern alle daaruyt gevloeide beledigingen hem aangedaan wilde vergeven en vergeten’. Maar de broeders kerkenraad denken daar anders over. De vergadering ontaardt opnieuw in grote meningsverschillen.Twee weken later, op de 13e september, wordt een vergadering van het Collegium Qualificatum gehouden. De burgemeesters Casper Visser en Maarten Adriaanse wonen deze vergadering namens het Stadsbestuur bij. Visser en Adriaanse weigeren te gaan zitten zolang het gecollecteerde geld voor de prijzen niet aan de predikant is overhandigd. Uiteindelijk gaat de gehele kerkenraad er mee akkoord dat het geld voor de aankoop van prijzen zal dienen.

Op de 5e oktober is er weer een vergadering van het Collegium Qualificatum. Het vuur van twist wordt opnieuw ontstoken ‘om de penningen waarom reeds so veel difficultyten hadden plaats gehad’. De vertegenwoordigers van het Stadsbestuur weigeren de armenrekening te ondertekenen, ‘waarop de boekhouder van de armenkas Pieter van der Nol in ongenoegen is vertrokken’.
De volgende dag vergadert men opnieuw. Ouderling Jacob Verlorenkost en alle diakenen zijn absent. Van der Nol wordt scherp terecht gewezen. Hij moet zich voortaan beter gedragen. Van der Nol verklaart dat ‘hy zich daar geensins naar souw gedraagen, maar alles souw afwagten wat men goed vond’. Waarop burgemeester Casper Visser zegt: 'Ik weet niet wat gy u inbeelt. Hoe komt gy hier, als knegt of baas? Maak staat dat ik het u wel sal leeren, dus gy my maar af te wagten hebt. En na enige verdre reede seyde: gy kunt nu maar vertrekken. En is zo heen gegaan’.

Op de 26e oktober zijn er beschuldigingen aan het adres van Pieter van der Nol over kwade boekhouding. Sommigen uit de kerkenraad nemen het voor hem op: hij heeft altijd gratis de boekhouding gedaan en de armen zoveel diensten bewezen. Anders zou men wel £ 5 à £ 6 per jaar hebben moeten betalen.
Ds. Molentiel wijt de problemen van de afgelopen jaren aan Pieter van der Nol. Dit leidt er toe dat Van der Nol op de 6e november wordt ontslagen als boekhouder, ‘synde de bron van alle onlusten’.

En zo gaat het jaar voorbij in voortgaande twisten. Vermeld kan nog worden dat in de plaats van de aftredende ouderlingen Jacob Schroevers en Cornelis Cornelisse worden gekozen Rijk Rijkse en Blaas Pinte. Voor de aftredende diakenen Pieter La Rivière en Klaas Janse treden aan Jan Lodewijk Kramer en Daniël van Belsen.

1777

De armoede onder de bevolking stijgt. In de gegoede kringen wekt dit in toenemende mate verontrusting. Het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen schrijft een prijsvraag uit over de vraag hoe de armen het beste onderhouden kunnen worden.
Ook wordt onderzoek gedaan naar de oorzaken van het verval van de handel in ons land en worden middelen beraamd die zouden kunnen leiden tot herstel. Als belangrijkste oorzaken van het verval worden algemeen gezien de zucht tot weelde onder de inwoners, hun voorkeur voor buitenlandse producten, het niet stimuleren van de eigen handel ten gunste van de commissiehandel en het investeren van het geld in het buitenland.

* * *

Het Stadsbestuur telt dit jaar drie vacatures. Cornelis van Mallant is vorig jaar al vertrokken naar Middelburg. Ook de timmermansbaas Pieter Geene keert vanaf dit jaar niet meer terug in de vroedschap. Hij is in 1779 overleden.

Secretaris Casper Visser volgt Van Mallant op als burgemeester. De Eerste Edele van Zeeland, Van der Perre, kan zich hier niet direct mee verenigen. Hij ontbiedt Casper Visser bij zich en deelt hem mee dat ‘by vervolg altoos zoveel mogelyk de preferentie werde gegeven aan personen, noch staats- noch stadscollecten hebbende, om voor te comen de stremming die veeltyds aan het prompt en neutraal administreren der justitie over kwestiën, de gemeene middelen rakende, werd toegebragt, waarover meermalen van elders is geklaagd’. Weliswaar wil hij de rechten en privileges niet verkorten, maar het is hem enkel begonnen om de bevordering van de bloei en welvaart van de stad Arnemuiden en de wezenlijke belangen van haar inwoners.

Secretaris Casper Visser deelt Van der Perre mee dat het meestentijds ontbreekt aan bekwame regenten om daaruit een burgemeester te verkiezen. Bovendien is aan het burgemeestersambt zo’n gering voordeel verbonden, dat men liever schepen blijft of collecteur is dan het burgemeestersambt begeert. Met andere woorden, het is uit de nood geboren dat hij zich het burgemeestersambt heeft laten welgevallen.

Als naar gewoonte wordt in september weer de verpachtmaaltijd gehouden. Met het regelen hiervan worden belast de regenten Maarten Adriaanse, Marinus Haay en Casper Visser. Uit de Stadsrekening blijken de volgende uitgaven tot een totaalbedrag van ongeveer £ 35 voor deze jaarlijkse hoogtijdag:

  • aan Jan Harthoorn voor levering van kalfs- en schapenbout, speenvarken, hoenders, kalkoen etc. £ 10.4.9;
  • aan Karei Kruyk voor leverantie van brood, blom. beschuyt en braden van vlees £ 1.14.2;
  • voor een anker Rense wijn £ 5.-.10;
  • aan Hendrik Brouwer voor de levering van 2 ankers wijn £ 5.13.4;
  • aan Adriaan Adriaanse voor groente en fruyt £ -.14.-;
  • aan persike £ -.8.10;
  • aan den suykerbakker Groenenberg voor banket en taarties £ 2.5.10;
  • aan Cornelis Cornelisse voor leverantie van vis £ 1.6.8;
  • aan de kock voor koken £ -.17.8;
  • aan Janna Ruster en Grietie Adriaanse voor de bediening en ‘t schoonmaken van ‘t Stadhuys elk £ 1.16.-;
  • voor de rendant voor het halen van 't geld der verpagtmaaltijd te Vlissingen £ -.6.-;
  • voor het betalen van de kleynigheden tot Middelburg £ -.3.4.

Besloten wordt ‘den predikant, ds. Molentiel, gewoon in z’n vorige gemeente Sommelsdijk op de verpagtmaaltyd versogt te zyn, om die redenen zonder consequentie voor het toecomende, denselve geen vrouw als nu hebbende, met zijn dochter op den tweeden dag by het overschot der verpagtmaaltyd te vragen’.

Omdat ‘geen exemplaar van ons stadsprivilegie (van 1574) meer voorhanden’ is, wordt eenparig besloten 300 exemplaren hiervan te laten herdrukken.

Dit jaar overlijden 9 inwoners.

* * *

Op het gebied van de openbare orde moet de vroedschap soms hardhandig optreden. Het gevangenhuis in het Stadhuis is veelvuldig in gebruik. In januari meldt het notulenboek dat ‘Abram Katte gedurig zig schuldig is makende aan alle moetwille en onlangs den stokman in zyn functie in de kerk heeft buyten gevraagt om te vegten en niet ontsien regenten te bespotten en geenderley vrees of ontsag meer toont te hebben’. Besloten wordt hem op het Stadhuis te ontbieden en op het gevangenhuis te zetten of hem ‘in de voorzaal van het Stadhuis rottingslagen door ‘s Heeren Dienaar te laten geven’. Op de 16e mei vraagt de predikant ds. Molentiel uit naam van de kerkenraad aan het Stadsbestuur ‘de vioolen te verbieden in de herberg en de kroegen deser stad’. Eenparig willigt de magistraat dit verzoek in.

In juni klaagt de kerkenraad Jacob Kervink aan over ‘veel moetwille en brutalie te uyten, van tyd tot tyd bedreven’. Besloten wordt Kervink nogmaals op het Stadhuis ‘te reprimenderen en scherpelyk te corrigeren en op de eerst gegronde aanklage van verdere wanbedryven hem aanstonds door ‘s Heeren Dienaar te zetten op het gevangenhuys om na verdienste hem zonder verschoning anderen ten exempel te werden gestraft’.

* * *

Van Jan Riemens wordt 31 roeden land gehuurd in zijn hof in het Bolstraatje om daarin ‘esseplantsoen’ te kweken. Voor het land en het onderhoud van het plantsoen krijgt hij 4 stuivers per roe per jaar.
De lindebomen op de Markt worden in december gerooid en publiek met de stokke op de derde kerstdag geveild. De thesaurier krijgt opdracht de straatstenen rondom de bomen daar het nodig is te laten uitbreken.

Tot nu toe is de windkorenmolen eigendom van de stad. De verpachting van de molen gebeurt per zeven jaar. Besloten wordt dit jaar eens na te zien en te calculeren hoe de inkomsten en uitgaven van de molen zich met elkaar verhouden en wat jaarlijks aan voordeel voor de molenaar overschiet. Getracht zal worden de molen ten voordele van de stad te verkopen. De secretaris krijgt machtiging om met de Ontvanger van de dubbele honderdste penning en de Secretaris van de Rekenkamer te spreken over de verkoop van de stadsmolen en hoe de dubbele honderdste penning betaald dient te worden bij verkoop. De baten en lasten van de molen over de afgelopen 21 jaar worden nagezien. Dit is de aanleiding voor het besluit op de 21e november om de molen te verkopen voor £ 1.400 (of ƒ 8.400) aan een particulier. De helft van dat bedrag blijft erop gevestigd tegen een rente van 4% ‘voor cijns- en windrecht’. In december wordt het koopcontract getekend door notaris Sinclair te Middelburg ten overstaan van de vertegenwoordigers van het Stadsbestuur Maarten Adriaanse en Casper Visser. Als gevolg van deze verkoop betaalden de eigenaars van de molen tot aan het einde van de vorige eeuw jaarlijks een rente van ƒ 168 (4% van £ 700 of omgerekend ƒ 4.200) aan de gemeente Arnemuiden.

Koper van de molen is de uit Domburg afkomstige Pieter Adriaanse. Hij betaalt kontant £ 700. Op 30 maart 1778 gaat het Stadsbestuur met hem een verbintenis aan tot betaling van het op de molen gevestigde jaarlijkse bedrag voor cijns en windrecht van £ 28. Vanaf 1778 ontvangt de stad verder geen inkomsten meer uit de molen. In dit verband is nog vermeldenswaard dat over de periode 1761 tot 1778 in het archief rekeningen aanwezig zijn van het maalloon van het gemaal van de stijfselmakerij in ‘t Papenhuys’ aan de Nieuwstraat.

* * *

De in 1771 vanuit Goes gekomen Pieter Koppejan krijgt toestemming om winkel en kroeg te houden in de stad. Koppejan is de veerman op het Nieuwland en bewoont het ‘Schippershuys’ aan het eind van de Langstraat aan de Westdijkstraat. Minstens twee eeuwen lang is in dit pand een ‘drankenwinkel en kroeg’ gehouden. Dit jaar krijgt ook een zekere Blaas Janse toestemming om winkel en kroeg te houden in de stad.

Jacob Meerman de jonge krijgt uit naam van burgemeesters, schepenen en raden van de stadsbode te horen ‘geenderley ambagten, daar gepreviliseerde baazen van zyn, onder de hand buyten en binnen deze stad voor zyn rekening te doen’. Wellicht is Jacob Meerman al doende met de scheepsmakerij.
Het schijnt dat er herhaaldelijk klachten zijn van de scheepstimmermansbazen Bouwman en Ossewaarde dat men werklieden van buiten de stad aantrekt en laat scheepstimmeren of kalefaten.
In juni wordt een verbod van de pui van het Stadhuis afgekondigd dat het voortaan niemand van buiten Arnemuids grondgebied is toegestaan te scheepstimmeren of kalefaten. Dit op boete van zes gulden voor degene die zulke onbevoegde en door het Stadsbestuur niet toegelaten werklieden zal tewerk stellen.

Ook in augustus wordt, naar aanleiding van nieuwe klachten van de scheepstimmermansbazen, het timmeren en kalefaten aan grote ot kleine vaartuigen op Arnemuidens grondgebied verboden op een boete van 25 gulden en 6 gulden voor de in- en opgezetene die deze tewerkstelt. Van de gebroeders Tak uit Middelburg komt een verzoek binnen dat ze wel genegen zijn de zoutkeet van de erven van Cornelis Sluymers te kopen. Ze vragen toestemming om deze keet te zijner tijd te mogen afbreken en ‘de erve te slechten van de kleyne keete, staande op de dijk by Arnemuyden naast de keet ‘De Fortuyn’. Ze verbinden zich bij afbraak van de zoutkeet de materialen, die voor de zoutnering niet nodig zijn, publiek en met de stokke te verkopen.
De heren Tak verklaren bovendien dat, als hun verzoek niet wordt toegestaan, ze deze zoutkeet niet willen hebben. Zij zullen dan de heer Van Visvliet (deze is gehuwd met een dochter van de heer Sluymers) als erfgenaam zeggen ‘niet met de keet te zullen werken, dus alle vier de pannen tot geheel verval staan te comen’. Het Stadsbestuur voelt zich voor een voldongen feit geplaatst maar durft het verzoek niet te weigeren.

Ook de bierbrouwer Pieter George Rutsch laat van zich horen.
In een brief aan het Stadsbestuur ‘wordt het verval van zyn brouwery aan de florissante opgang der daar tegenover staande styfselmakery toegeschreven, uyt oorsaak dat den stank van het roeren en uitscheppen van de zuyverkuypen vooral in de heete zomermaanden, wanneer het bier op de koelvaten leggende, niet na vereis wil werken en uitgisten’.
Hij verzoekt daarom hem toe te staan om van z’n bierbrouwerij een jeneverstokerij te maken. Ook vraagt hij ‘in deselve te mogen stellen een keteltje tot het nemen van een preuve onder speciaal beding van gedurende al die tyd in de brouwery bier te brouwen’.
Het Stadsbestuur staat Rutsch toe om in z’n bierbrouwerij een of meer ketels te stellen om de jeneverstokerij te beginnen en die verder voort te zetten. Wel mag hij dan geen bier meer brouwen zolang de brouwerij niet geheel en al zal zijn uitgebroken en veranderd in een complete jeneverstokerij op straffe van 50 ponden Vlaams. Ook is hij verplicht samen met z’n knecht de eed af te leggen, evenals de brouwers en wijnstekers gehouden zijn dit te doen. En, omdat hij als een grossier in sterke dranken aangemerkt moet worden, zal hij niet minder mogen afleveren dan met een oxhoofd tegelijk.

* * *

Gerrit Schets, de zoon van de vroegere vrachtrijder en stadsbestuurder Johan Schets, en de brouwer Pieter Ruts krijgen vergunning om samen het gras van de stadssingel te maaien en ook het riet in de vest aan de singelzijde voor 1 pond Vlaams per jaar. Ze zullen gehouden zijn ‘het gras over het voetpad met de onkruiden zoo te maayen dat by nat weer de passant niet mis hout’.

Jan Marteijn krijgt toestemming om zich met z’n vrouw Tannetje Schets en kind in de stad te vestigen.

De Colonie van Maagdenburg in de Paltz informeert naar een stadschirurgijn z’n vijf kinderen, genaamd Johan Ladenbergen. Omdat vastgesteld wordt dat het hier gaat om de overleden chirurgijn van Arnemuiden wordt de voogden van deze kinderen de situatie en het testament, ‘beyde in de Hoogduytse taal geschreven’, ter hand gesteld. In september komt hier antwoord op van de Paltse Colonie van Maagdenburg.

* * *

Van de kerkelijke gemeente zijn ook enkele bijzonderheden te melden. De nieuwe predikant ds. Molentiel stelt voor de verkiezing van de ouderlingen en diakenen voortaan gelijktijdig te laten gebeuren. Tot nu toe gebeurde de verkiezing van de diakenen op een voordracht van de kerkenraad door de magistraat.
Dit jaar zijn aftredend de ouderlingen Marinus Marinusse en Rijk Rijkse en de diakenen Cornelis Mondeel en Marinus de Nooijer. Hun opvolgers zijn Jacob Verlorenkost en Abraham van ‘t Noordende als ouderlingen en Simon Simonse en Blaas Jacobse de Nooijer als diakenen.
19 nieuwe lidmaten leggen geloofsbelijdenis af. De predikant ‘heeft byna twee uren met vragen doorgebracht’. 11 arme kinderen worden op kosten van de diakonie besteed bij pleeggezinnen. Tot timmerman voor de armen wijst men baas Pieter Geene in de plaats van baas Maarten Adriaanse aan. De kleermakers en schoenmakers zullen voortaan ieder een kwartaal lang mogen leveren voor de armen, aangezien er vier schoenmakers en vier kleermakers binnen de stad zijn.
Jacob Meerman wordt ‘wegens zijn aanhoudende dronkenschap en ergerlijke levenswijs door de koster aangezegd dat hij zich van des Heeren Avondmaal zal moeten onthouden ’.

Ds. Molentiel weigert met verontwaardiging de huisschatting te betalen. De kerkenraad draagt hem op dit toch maar te doen, zoals hem aangeschreven was door de magistraat. Ds Molentiel protesteert met klem tegen deze onrechtvaardige handelwijs van de kerkenraad. Men had hem in z’n beroepbrief wel geschreven wat hij aan huishuur moest betalen, maar niet wat hij daarvoor aan vergoeding zou ontvangen. Hij heeft nimmer bevroed dat hij boven zijn vergoeding van de huurpenningen zoveel moest betalen aan huisschatting. Met vlijmscherpe woorden noteert hij in het kerkelijk actenboek ‘hoe zeer zy toonden rechtveerdige mannen te zyn in te vorderen dat zy geschreven hadden, nogtans trouweloos gehandeld hadden met hem niet te schrijven wat hy maar ontfing’. In z’n vorige gemeente had hij wel huishuur betaald, maar die werd ook vergoed. Hij vindt de handelwijs van de kerkenraad ‘niet regtveerdig en gansch niet christelyk’. Ook beantwoordt deze handelwijs niet aan zijn gedrag jegens de gemeente, daar hij aanstonds bij z’n komst in plaats van één catechisatie er twee had opgericht en ook een winteravonddienst, die hij ook niet verplicht was. Hij laat deze handelwijs maar voor hun rekening.
Een drietal kerkenraadsleden, de broeders Cornelis Cornelisse, Jacob Kasteleyn en Jacob Schroevers, protesteert tegen het besluit van de meerderheid van de kerkenraad over de huishuur.

Deze gebeurtenis veroorzaakt een aanmerkelijke verkoeling tussen de predikant en de kerkenraad. Dit is duidelijk uit het notulenboek af te lezen. De notulen worden korter en zakelijker. Van de kerkenraadsvergadering van de 1e en 29e september wordt het volgende aangetekend:
01 september: ‘Vergadert, is niets voorgevallen aantekening waardig’.
29 september: ‘Insgelyks den 29e. Absent Jacob Schroevers’.

De kerkenraad beseft wel dat men zo niet met elkaar om kan gaan. Op de 3e oktober worden alle geschillen tot ieders genoegen opgeruimd. En op de 4e oktober ‘is het Heilig Avondmaal met Segen en Stigtinge bedient geworden’. Toch zijn de meningsverschillen hierna niet ten einde. De magistraat gaat zich er ook mee bemoeien. Ze stelt de predikant voor ‘uit aanmerking van de gedurige differentiën tussen de predikant en de kerkenraad, zo over de huurpenningen als over de reparatie van de predikantswoning, en reeds jaren achtereen meer onkosten dan huurpenningen van tselve getrokken had, dat zij de pastorie wel voor stadsrekening van de kerkenraad wilden overnemen’. De predikant kan dan zolang hij hier woont kosteloos van de pastorie gebruik maken.

Twee kerkenraadsleden komen de predikant daarop vragen of hij toestemming geeft dat z’n huis aan de stad verkocht en de stadsregering zijn huismeester wordt. Ds. Molentiel antwoordt hen ‘dat het hem om ‘t even was wie zijn huismeester was als het maar wel onderhouden wiert en liever die tot zyn huismeester had dan dat hy gedurig moeylijkheden had in een college daar hij dagelyks in hadde te verkeren’. Zolang dit huis onder de diakonie berust zijn hier al moeilijkheden over geweest.
Echter, de kerkenraad besluit, in afwezigheid van de predikant, op de 28e november het aanbod van de magistraat af te wijzen. Hierover geeft men aan ds. Molentiel geen kennis. Dit leidt weer tot grote meningsverschillen tussen de predikant en de ouderlingen Verlorenkost en Van ‘t Noordende en de diakenen De Nooijer en Simonse. De predikant weigert voortaan 's winters nog avonddiensten te houden, tenzij men hem aantoont dat hij hiertoe verplicht is. Evenwel protesteert hij tegen de schade, die de gemeente en de armen daardoor zullen lijden. Maar hij laat dit voor rekening van de kerkenraad. De geschillen worden daarop aan het Collegium Qualificatum voorgelegd.
Maar ook tussen de magistraat en de kerkenraad bestaan meningsverschillen over de beroepingskosten bij de komst van ds. Molentiel vorig jaar. Burgemeester Maarten Adriaanse en de schepenen Jacob van Cas en Salomon van Eenennaam worden gemachtigd ‘om te zien of door de gewezen director, den weleerwaarde heer Professor Krom, die verschillen in der minne kunnen worden vereffend’.

Toch schijnt de verhouding tussen de magistraat en ds. Molentiel goed te zijn. Omdat de predikant te Sommelsdijk ook op de verpachtmaaltijd werd gevraagd besluit het Stadsbestuur op de 2e september hem hier ook uit te nodigen ‘met zijne dochter, omdat hij geene vrouw heeft, den tweeden dag, op het overschot, zonder consequentie voor het toekomende’.

Ds. Molentiel klaagt er over dat er steeds water in de kelder van de pastorie ‘De Gulden Gans’ in de Langstraat staat. Een pompenmaker begroot het aanbrengen van een pomp op £ 10. De kerkenraad besluit dan maar ‘twee looje pompen te maken wyl het door den tyd merkelyk profytelyker zal uitkomen’.

1779

Op 23 juli slaagt de Zeeuwse loods Frans Naerebout er in om 90 opvarenden van de in nood verkerende Oostindiëvaarder ‘Woestduin’ te redden.

De Staten-Generaal besluiten in november tot uitrusting van een (beperkt) convooi voor onze handelsschepen naar Frankrijk, de West en de Middellandse Zee. Echter op Oudejaarsdag 1779 verovert een Engelse overmacht onder Admiraal Fielding in Het Kanaal een aantal Nederlandse koopvaardijschepen onder convooi van Lodewijk van Bylandt. De schepen worden opgebracht naar Portsmouth.

Droevig is het gebeuren op de 11e augustus van dit jaar. Dan springt de stoof van de buskruitmolen ‘De Grenadier’ aan de Havendijk te Middelburg. Door de ontploffing komt een inwoner van Arnemuiden, Jan Riemens, op 31-jarige leeftijd om het leven. Het begraafboek vermeldt: ‘die zeer ongelukkig aan zijn dood is gekomen, werkende op de kruitmolen aan deze kant van de Havendijk door ‘t springen van de kruitstoof waardoor zijn hoofd en een arm is afgeslagen’. Opmerkelijk is dat het ook door het springen van de stoof van deze buskruitmolen is dat in 1802 de helft van de zoutketen in vlammen opgaat.

* * *

Er overlijden dit jaar 16 inwoners, waaronder enkele zeer bekende zoals Jacob Quinten (80 jaar), Jacob Verlorenkost (46 jaar), Jacob Cornelisse Schroevers (72 jaar), monseigneur Hubrecht de Loover (83 jaar), Lieven Meulmeester (56 jaar), Blaas Pinte (66 jaar), Abram Andriesse (54 jaar) en Pieter Geene (58 jaar).

In het Stadsbestuur doen zich dit jaar enkele wijzigingen voor. Maarten Adriaanse treedt weer op als burgemeester in de plaats van de aftredende Casper Visser. De regerende burgemeester Jacob Quinten overlijdt op de 9e mei op 80-jarige leeftijd. De tweede burgemeester Maarten Adriaanse treedt daarna ook op als regerend burgemeester.
Jacob Quinten kwam in 1761 van ‘s-Heerenhoek te Arnemuiden wonen. Vanaf 1766 had hij zitting in het stadsbestuur als schepen en raadslid. Gedurende zes jaren van deze periode was hij burgemeester. Hij woonde in het huis ‘Poortugaal’ aan de Langstraat.

In februari gaan de regenten Casper Visser en Maarten Adriaanse Zijne Excellentie Baron van Lynden als Eerste Edele representerende deze provincie, ‘uit Naam der Magistraat filisiteren en deze Stad volgens vercregen previlegie aan hoogst gemelde zijn protexie recommanderen’.

Een zekere Hendrik de Bruyn, zich uitgevend als docter in de medicijnen, praktiseert in de loop van dit jaar als heelmeester in de stad. Echter, ‘alzo hy geen attestatie of bulle kan vertonen. is hy met verre de meerderheid de inwoning te Arnemuiden ontzegd’.
In september wordt besloten ‘de verpagtmaaltyd te reguleren zoals nu enige jaren costume (gebruik) is geweest’.

* * *

Het Stadsbestuur besluit tot het uitvoeren van verscheidene openbare werken: in februari het Sint Jan Leeuwenstraatje alsook het oosteinde van de Langstraat verlegd, de galgenberg gekapt en opgemusterd en verder putten gemaakt daar waar dit nodig is om te planten in de plaats van de gestorven bomen.
Gerrit Schets, de vrachtrijder, wordt aangezegd ‘z'n misput voor de Marktpoort te weren zodra dit doenlijk is en voortaan op de zyde van de poort te leggen en op een hoop’.

De oud-burgemeester Pieter Geene, de vroegere timmermansbaas, verzoekt als eigenaar van het huis met de timmermans- en metselaarswinkel ‘Het Welvaren en De Hollandsche Tuyn’ dit publiek of onderhands te mogen verkopen. Zijn verzoek wordt ingewilligd, ‘mits de opvolger een goede attestatie heeft en behoort tot de protestantse religie’.
In dit van vóór 1584 daterende pand aan de zuidzijde van de Langstraat (het eerste huis rechts van de Markt) is eeuwenlang een timmermanswinkel geweest. Vanaf 1700 waren hier gevestigd de timmermansbazen Urias Besemer, Bastiaan Liefbroer, Joris Pinte en Elias Brix, oude bekenden die we in het begin van deze Kroniek herhaaldelijk tegen kwamen.
Baas Pieter Geene wordt opgevolgd door Jacob Stroosnijder en vanaf 1782 door de welbekende timmermansbaas Frans Haay. Vanaf het begin van de 19e eeuw hadden hier de Van Eenennaams hun timmermanswinkel.

Cornelis Verstraate krijgt vergunning om winkel te houden in de stad.
De grafdelver Daniël Vinke vertrekt ‘metterwoon naar het Nieuwland’. Op zijn verzoek wordt Abram Florisse aangesteld tot nieuwe grafdelver. Hij mag ook het kerkhof rondom de kruiskerk gebruiken en hoeft daarvoor geen pacht te betalen. Wel moet hij de Markt en het kerkhof ’enige reizen maaien en, waar straatstenen leggen, wieden en schoonhouden’.

De thesauriers van Middelburg krijgen toestemming ‘om vazzen te laten steken aan het schorre De Kettery en langs de kille aan de zoutketen en de schorre langs de vaart van Arnemuyden’.

* * *

Nog enkele gegevens over de openbare orde.
Bij Ordonnantie wordt verboden om honden los te laten lopen binnen de stad ‘uit hoofde van de gevreesde onheilen van dolle honden’.

Vanwege de klachten van zijn buren mag de strodekker Daniël Kerrevink, wonende aan de Westdijkstraat, voortaan geen riet meer op z’n zolder leggen. En wat er al op ligt moet hij nu als eerste verwerken.

In mei schrijft de kerkenraad de magistraat een brief ‘als na costume (gewoonte) om op de aanstaande kermisse geen fiolen in de herbergen en kroegen te laaten speelen’. Dit verzoek wordt toegestaan, maar wel met deze uitdrukkelijke bepaling ‘dat, ingeval de predikant zonder wettige verhindering dit verzoek nevens een ouderling niet persoonlijk tenminste aan de burgemeester aan zijn Huys doet, door de regerende burgemeester dat verzoek niet zal worden in Wet en Raad gebragt, veel minder daar op zal worden besloten’.

* * *

Nog iets over de zoutnering.
Job Marinusse krijgt toestemming om grofzoutmeter te zijn in de plaats van z’n overleden schoonvader Jacob Schroevers.

De eigendom van de zoutkeet ‘De Pottery’ blijft de gemoederen bezig houden. Dit blijkt uit de zeer omslachtige rapportage van secretaris Casper Visser in januari. Hij schrijft ‘dat de weduwe van Marinus van Ekke, die haar man was overleden aan de zoutkeet ‘De Pottery’, gewesen hovenier van den weduwe van Jacobus Lantsheer, in zyn edel leven schepen en raad der Stad Middelburg, het collateraal aan de heer Casper Visser als Ontvanger van dat middel heeft betaald binnen deze Stad Arnemuyden, op grond van het betoog van syn Excellentie Van der Perre, Heer van Nieuwerve, dat die keete ‘De Pottery’ niet onder Middelburg is gelegen, maar allersekerst onder dese Stad behoorde’.

Ook besluit het Stadsbestuur begin januari om secretaris Casper Visser te machtigen ‘bij de heer Macquet, als Boekhouder van de pannering, te kennen te geven, dat de magistraat haar ongenoegen heeft dat het zeeslik tegen de keeten op het voetpad is gelegt en dus het voetpat daar door niet te gebruyken is en daarin behoort te werden voorsien en het pat ieder voor zyn keete behoorlyk werde gesuyvert’.

De vissers die met hun schuiten aan het Hoofd liggen, moeten voortaan ‘passagie laten aan de veertrap om over te varen met de veerboot’. Degenen die bevonden worden aan de veertrap de overvaart onmogelijk te maken zullen een boete verbeuren van 5 schellingen voor de eerste keer en het dubbele voor de ‘tweede reise’.

* * *

Voor de kerkelijke gemeente staat dit jaar voor een groot deel nog in het teken van de onrust die één man, Pieter van der Nol, veroorzaakt.
Begin januari wordt de van malversatie in de boekhouding verdachte Van der Nol gelast de rekening van de armenkas te overleggen. Hij wil dit echter niet doen. Eerst verlangt hij een bewijs dat hij niet ontslagen wordt. De kerkenraad geeft hem daarop nog tweemaal 24 uur de tijd om de boekhouding te overleggen. Van der Nol schrijft terug: ‘Ik persisteer by myn brief en de kerkenraad moet weten wat zy te doen heeft’.
Daarop wordt Van der Nol in de vergadering van de kerkenraad ontboden. Maar hij antwoordt de koster dat ‘hy niets te seggen heeft dan hetgeen hy al geschreven heeft’. De notulen melden: ‘Deze antwoord verstaande en siende dat die twistzoeker niet dan op verwarring toeleyde, is unaniem besloten om hem te laten aanseggen om binnen twee maal 24 uur rekening en verantwoording te doen onder overgave van de boeken bij hem berustende van de armen’. Van der Nol weigert alles, ook zelfs om rekeningen van aanschaffingen voor de armen ten laste van de diakonie te betalen. Dit sleept zich voort tot begin maart.

Namens de kerkenraad deelt ds. Molentiel het Stadsbestuur mee, dat besloten is de boekhouder van de armenkas Pieter van der Nol te ontslaan ‘van die bedeeling ter oorsaek der onlusten by zyn laatste Rekening voorgevallen’. Van der Nol accepteert dit ontslag niet en weigert nu de eindafrekening van de armenkas te doen. De kerkenraad is daardoor in grote problemen gekomen en niet in staat haar crediteuren te voldoen en de armen van het nodige onderhoud te voorzien. Hij verzoekt het Stadsbestuur met klem Van der Nol daartoe te verplichten. De magistraat legt de brief van de kerkenraad daarop aan Van der Nol voor om daarop z'n commentaar te geven.

Van der Nol geeft een lijvig commentaar. Dit beslaat wel vier bladzijden in het notulenboek. Hij geeft te kennen dat hij al vanaf 1 augustus 1764 als boekhouder dient en zich altijd trouw en eerlijk gedragen heeft. De kerkenraad heeft hem nu ontslagen ‘sonder dat deze de couragie heeft om te durven stellen, dat hy de oorsaak der onlusten soude zyn geweest’. Hij is bereid de boeken en het batig saldo over te dragen ‘mits hy een declaration van de kerkenraad ter zyner decharge ontvangt’.

De magistraat besluit daarop tot voorkoming van alle verdere onaangenaamheden er bij de kerkenraad op aan te dringen om Pieter van der Nol als gewezen ontvanger een behoorlyke Acte van ontslag te geven met een dankbetuiging voor z'n 14-jarige administratie en hem z’n gewone ontvangerloon nog uit te betalen. Ook moet de kerkenraad verklaren dat het ontslag niet is gegeven vanwege enige door hem gepleegde misdaad of wanbeheer en dat dit dus zonder enige inbreuk op zijn eer en goede naam is. Wel moet hij zijn boekhouding en het batig saldo van £ 72.8.3 Vlaams binnen acht dagen overleggen. De kerkenraad wordt tegelijk gelast voortaan geen ontvangers van de armengoederen aan te stellen of te ontslaan zonder goedkeuring van de magistraat ‘op peene van nulliteit’.

De kerkenraad komt tot de conclusie ‘dat men besluiten moet dat Van der Nol van zijn eigen consciëntie beschuldigd wordt van misdaden die de kerkenraad hem niet had opgegeven en daarom die gegeven reden niet voldoende houdt of dat hij geern sag dat de kerkenraad hem elders mede beschuldigt, daar dit dog met syn element schynt best overeen te komen’.

Niemand van de kerkenraad weet meer enig middel in deze zaak te verrichten. Alles is vruchteloos wat men tot hiertoe verricht heeft. De predikant zal nagaan of er middelen zijn om Van der Nol te dwingen. Dan komt er half april een zeer uitgebreid geschrift van Van der Nol binnen. Daarin beschrijft hij ‘zijn loffelijke daden en doet verscheidene sinistere en op valse onderstelling en attestatie bouwende beschuldigingen ten laste van de kerkenraad’. Besloten wordt ‘daar Van der Nol reeds voor 15 jaar van z’n kerkelijke bediening is ontheven, aan die man geen groote kerkelyke straffe te oefenen. Dit is zo een infaam mens ook om ‘t even wat men kerkelyk aan hem doet’.

Opnieuw leidt het gebeuren rondom Van der Nol tot allerlei onenigheden binnen de kerkenraad. Diaken Klaas Janse heult samen met Van der Nol. Duidelijk is dat deze op de achtergrond blijft stoken in de kerkenraad. Half mei verzoekt het Stadsbestuur met klem Van der Nol een akte van ontslag te geven en een verklaring dat hij geen misdaad gepleegd heeft in zijn administratie. De kerkenraad kan het echter niet over het hart verkrijgen zo’n verklaring af te geven. Dan, uiteindelijk doet Van der Nol op het Stadhuis in bijzijn van de diakenen z'n rekening en verantwoording en legt hij de penningen, boeken en papieren over. Daarop is hij gedechargeerd. Maar dit leidt weer tot wrevel bij de kerkenraad. Deze vindt dat de magistraat haar dwarsboomt en het kerkrecht vertreedt door de rekening en verantwoording af te leggen buiten het Collegium Qualificatum om. De predikant noemt Van der Nol ‘die twistzieke mensch, die wapens gegeven waren om de kerkenraad te bestryden’.

Dit jaar is ouderling Abram van ‘t Noordende aftredend. Ouderling Jacob Verlorenkost is op 20 juni op 46-jarige leeftijd overleden. Ook de diakenen Simon Simonse en Blaas de Nooijer zijn aftredend. Tot ouderlingen worden gekozen Paulus Meulmeester en Marinus de Nooijer. Ook wordt op 21 november melding gemaakt ‘dat onze geliefde broeder ouderling Blaas Pinte door een zachte en langzame dood op 16 november is overleden’ op de leeftijd van 66 jaar.

Nog steeds sleept ook de kwestie van het wel of niet moeten betalen van huishuur door de predikant. Dit loopt zo hoog op dat ds. Molentiel weigert om nog langer (woensdag)avondgodsdienst te houden. Dit stond immers ook niet in zijn beroepbrief! Dit is echter zeer tot nadeel van de armen, omdat de weekdienstcollecte nu gemist wordt. Maar we lezen in de notulen van november dat het geschil is bijgelegd. Hij hoeft voortaan geen huur meer te betalen. De predikant deelt van de kansel mee dat hij de volgende woensdag weer wil beginnen met de weekgodsdienst. Het notulenboek meldt dat dit ‘tot byzonder genoegen van alle godsdienstminnaars is’.

Meer artikelen...

  1. 1780
  2. 1781
  3. 1782
  4. 1783